aHET MUSEUM VOOR
aHEEM- EN OUDHEIDKUNDE
aSTELT VOOR ...

 

OVER SNUIVEN EN SNUIFDOZEN

Af en toe zien we in een museum of in een interieur een of meerdere kleine, fijn bewerkte, vaak metalen doosjes staan. Sommige hebben een los deksel, andere een scharnierende sluiting. Het zijn tabaks- of snuifdozen (tabatière à priser – tabaksdose – snuff box). 

Het roken en snuiven van tabak heeft men in Europa leren kennen door de ontdekkingsreizen van Columbus. Toen hij in Midden-Amerika aan wal ging, rookten de bewoners, via mond of neus, een pijpje met daarin gedroogde bladeren. Het pijpje noemden ze ‘tabago‘. Maar de bemanning vond dit maar een rare gewoonte. Pas in de 16de eeuw namen Spaanse zeelui een voorraadje, niet van de pijpjes, wel van de zaden mee. De tabaksplant diende eerst als sierplant aan het Spaanse en Portugese hof. Het was de arts van Filips II  die het roken van tabak propageerde als middel tegen verkoudheid en astma. Een tabaksblad op je voorhoofd en zelfs zware hoofdpijn verdween.

Pas later ontdekte men het nut en genot van snuiven. De zeer fijn geraspte snuiftabak werd door de neus gesnoven en veroorzaakte een aangename kriebel en zelfs een flinke niesbui. Snuiftabak dankte zijn succes aan Catherina de Medicis die tabak gebruikte om haar zoon, de latere koning van Frankrijk, te genezen. Ook Jean Nicot, Frans ambassadeur in Portugal, ontdekte de medicinale krachten. Zijn naam leeft voort in ‘nicotine‘. Snuiftabak werd toen verhandeld door apothekers onder de namen ‘koninginnekruid’, ‘Nicotkruid’, ‘Catherinakruid’ en ‘ambassadeurskruid’. Het werd gemengd met fijne oliën en aromatische kruiden om de hardheid te milderen.

Het poederig goedje was eerst  bekend bij de notabelen. Later werd het algemeen verspreid, ook onder vrouwen en zelfs dorpspastoors zochten hun heil in de snuif om de sinussen vrij te houden. Dat snuiven later algemeen gekend was bewijst een marktzanger in zijn lied : ‘Een nieuw liedeken van den Snuyf Tabacq’. Stilaan werd het snuifzakje bij de dames en de snuifdoos bij de heren een onmisbaar element in de mode. Aan de fijne afwerking van de recipiënten kende men ook de sociale status van de snuiver.
 
Einde 17de eeuw ontstond in Berlijn een bloeiende snuiftabaksindustrie. In Frankrijk begon de fabricatie van snuiftabak rond 1670 in Parijs, later ook in andere steden. Men gebruikte zeer fijne raspen in hout, metaal en zelfs in keramiek. Men vindt snuifdozen in koper, boomschors, glas, email, notenhout, hoorn van een hertegewei en schelpen. In Indië en zeker in China kende men allerlei vormen en ceremonies voor het snuiven. De dozen waren zeer rijk en ontzettend fijn versierd. Het materiaal was zelfs amber, koraal, schildpad, ivoor, zilver en goud.

Vroege snuifdozen zijn wat vorm betreft identiek aan tabaksdozen. Wel was het deksel bijna altijd scharnierend (terwijl tabaksdozen een los deksel hebben). Daardoor had de snuiver beide handen vrij en werd het morsen van het fijne poeder voorkomen.

Einde 18de, begin 19de eeuw werd het snuiven enorm populair in een groot deel van Europa, wat een grote productie aan snuifdozen met zich meebracht. Nieuwe mechanische technieken en een aangedreven draaibank maakte het graveren van ronde parallelle aan elkaar oplopende lijnen mogelijk. Zo bekwam men een regelmatig patroon. Ook een ruime aanvoer van relatief goedkoop ‘pleet’, een metaallegering, bedekt met een dun laagje zilver, zorgde ervoor dat aan de grote vraag kon worden voldaan. De latere houten modellen zijn meestal in palissanderhout dat een goede bewaring biedt voor de snuiftabak.

De snuifdoos heeft een min of meer vaste afmeting van 8,5 cm bij 4,5cm en 2 cm hoog. Voor een gewone doos zijn ongeveer 60 à 80 bewerkingen nodig. Natuurlijk bestaan er vele kostbare modellen die als geschenk werden aangeboden door de rijken. Er zijn er die versierd werden met edelstenen, cameeën, portretten, erotische voorstellingen. Ook de vorm varieert van klok, schelp, ronde doos, fles, beeldje tot zelfs dozen met een geheim vakje of dozen voor een gierigaard, waarbij de bodem zeer ondiep was. Er waren zelfs begrafenisdozen om tranen op te wekken.

Zowel mannen als vrouwen snoven, van rijk tot arm. In de Lage Landen stond de snuifdoos vaak op de vensterbank, tussen de bloempotten. De decoratie op de dozen verschilt erg. Van eenvoudig, machinaal draaiwerk tot rijk versierde dozen, vaak in zilver, met jachttaferelen of verhalen uit de klassieke mythologie voor hen die het konden betalen. Een bron voor versiering waren de voorbeeldboeken die gebruikt werden door de goud- en zilversmeden. Er waren ook gouden dozen, geëmailleerd en soms met edelstenen bezet. Miniatuur snuifdoosjes, zeer rijk gedecoreerd en zeer kostelijk kwamen uit Frankrijk. De grotere snuifdozen, met gewoonlijk een lengte van 9 cm tot 12 cm stonden bekend als tafelsnuifdozen. Ze werden meestal na de maaltijd gebruikt wanneer de heer des huizes zijn gasten een snuifje aanbood. Een groot verzamelaar van snuifdozen was de Pruisische koning Frederik de Grote (1740–1786). Hij bezat er meer dan 1500,  zowel voor eigen gebruik als voor relatiegeschenken. Op een aantal is hij zelf afgebeeld, vaak voorzien van lovende teksten. Begin 19de eeuw werd de snuifdoos met een kasteel op het deksel geïntroduceerd. Nathaniel Mills, zilversmid in Birmingham ontwierp zijn ‘castle-tops’ met beroemde gebouwen als Windsor Castle en Westminster Abbey.

Het snuiven was bij de rijke klasse verbonden met zekere rituelen. Het was een ceremonieel gebeuren dat samenhing met de stand. Men nam zeer omzichtig de snuifdoos uit de zak, klopte lichtjes op het scharnierend deksel en met twee gestrekte vingers nam men enkele tabakskorreltjes tussen de vingertoppen. Met een zekere extase bracht men vervolgens een deel in het ene neusgat en dan de andere helft in het tweede. Het snuiven gebeurde vrijwel geluidloos. Bij de lagere klasse werd er zelfs met de duim snuiftabak in de neusgaten geduwd en luidruchtig geniesd.
 
Tegen het midden van de 19de eeuw nam de populariteit van het snuiven af en dus ook de fabricatie van snuifdozen. Pijp, sigaar en sigaret veroverden de wereld.

Ook het Museum voor Heem-en Oudheidkunde van Kontich heeft enkele mooie exemplaren in de collectie. Zo bekijken we volgende snuifdozen:

HK 60–2 :  Zilveren snuifdoos met invallend en scharnierend deksel. Het meet 4,2 cm bij 7,7 cm. Bovenop, in een lijst, staat “L. DE GROOF“ gegraveerd. Hij was rustend pastoor en woonde in de Magdalenastraat.

 

HK 66–19 : Zilveren snuifdoos. Op het deksel lezen we: “Geschenk aan P. De Meulder“. Het was een geschenk in 1871 van de Schuttersmaatschappij De Eendracht waarvan hij 25 jaar voorzitter was.


HK 69–79 : Tinnen snuifdoos. Afgeronde hoeken. Op het deksel een rechthoekige lijst. Versiering met lobben. Uit de 19de eeuw.

Alvast een onderwerp om bij een volgend bezoek eens extra aandacht aan te schenken.

Herman T'Seyen

HOME

Created: 23/03/2008
© 2003 - MuseumKontich - Alle rechten voorbehouden